Deze APV geldt ook voor het
Schelfhorstpark
Raadsbesluit van 8
september 2010, houdende vaststelling van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
2:57 Loslopende
honden
1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden
die hond te laten verblijven of te laten lopen:
a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die
hond aangelijnd is;
b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk
als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide of trapveld of op
een andere door het college aangewezen plaats;
c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een
ander identificatiemerk
dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
2. Het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod geldt
niet in gebieden die door het college
zijn aangewezen als hondenuitlaatgebieden.
3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden
niet voorzover de eigenaar of
houder van een hond
zich vanwege zijn handicap door een blindengeleide- of hulphond
laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar
gekwalificeerd is of indien een
eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar
gekwalificeerd opleidt tot
blindengeleide- of hulphond.
4. Het college kan buiten de bebouwde kom gebieden aanwijzen
waar een verplichting
geldt tot het aanlijnen van de hond.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te
zorgen dat die hond zich niet
van uitwerpselen ontdoet op wegen binnen de bebouwde
kom.
2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste
lid gestelde gebod wordt
opgeheven:
a. indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor
draagt dat de uitwerpselen
onmiddellijk worden verwijderd;
b. op plaatsen die door het college zijn aangewezen als
hondenuitlaatstroken;
c. in gebieden die krachtens artikel 2:57, lid 2, door het
college zijn aangewezen als
hondenuitlaatgebieden.
3. De eigenaar of houder van een hond is verplicht op eerste
vordering van een ambtenaar,
belast met de zorg voor de naleving van het in dit artikel
bepaalde, aan te tonen dat hij
bij het uitlaten van de hond een deugdelijk opruimmiddel bij
zich heeft, dat gezien de
vorm en constructie als zodanig geschikt is voor het
verwijderen van uitwerpselen.
4. De strafbaarheid van de geboden genoemd in het eerste lid
en derde lid gelden niet
voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege
zijn handicap door een blindengeleide- of hulphond laat begeleiden en de hond
als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van
een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot blindengeleide- of
hulphond.